Resultaten – Evaluatie van de Nederlandse steun aan de opvang van vluchtelingen in de regio rond Syrië
Door de oorlog in Syrië zijn miljoenen mensen het land ontvlucht. Verreweg de meeste vluchtelingen verblijven in omliggende landen. Dit legt grote druk op de infrastructuur, publieke dienstverlening en sociale verhoudingen in de opvanglanden. Om perspectief te bieden aan vluchtelingen en hun gastgemeenschappen zette Nederland in deze landen specifiek in op bescherming, onderwijs en werkgelegenheid. IOB evalueerde de Nederlandse steun aan opvang in de regio rond Syrië voor de periode 2016-2021.
Achtergrond
Naar aanleiding van de Europese vluchtelingencrisis in 2015 maakte Nederland 260 miljoen euro beschikbaar voor het ondersteunen van de opvang van vluchtelingen in de regio rond Syrië. Opvang in de regio is sindsdien een belangrijk speerpunt binnen het Nederlandse migratiebeleid en de financiële middelen zijn in de afgelopen jaren structureel uitgebreid. De politieke argumenten in Nederland voor (financiële) solidariteit met de opvanglanden liepen uiteen. Zo was naast het verbeteren van de perspectieven voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen, ook het voorkomen van doormigratie naar derde landen een belangrijk motief.
Nederland koos, in lijn met internationale beleidsontwikkelingen, voor een ontwikkelingsgerichte aanpak die verder ging dan het bieden van noodhulp. Hierbij lag de focus op het (tijdelijk) integreren van vluchtelingen in de opvanglanden, om hen op termijn zelfredzaam te maken.
In deze evaluatie richt IOB zich specifiek op de Nederlandse steun aan opvang in de regio in Libanon en Jordanië, en gedeeltelijk in Irak.
Centrale vraag
Wat is de Nederlandse bijdrage geweest aan het verbeteren van perspectieven voor vluchtelingen uit Syrië en hun gastgemeenschappen in Libanon, Jordanië, en Irak en hoe kan deze bijdrage worden verbeterd?
In het onderzoek is hoofdzakelijk gekeken naar de situatie in Jordanië en Libanon. Waar mogelijk en relevant zijn ook gegevens uit Irak meegenomen.
Conclusies
Hieronder komen de belangrijkste conclusies uit de evaluatie kort aan bod. Allereerst wordt de hoofdconclusie geformuleerd. Vervolgens komen de overige conclusies aan bod. Deze worden uitgebreid toegelicht in het onderzoeksrapport.
Hoofdconclusie
De Nederlandse steun heeft in Libanon en Jordanië bijgedragen aan positieve resultaten op de korte termijn voor vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. Voorbeelden zijn toegang tot onderwijs, bescherming voor vrouwen en kinderen, en de mogelijkheid voor gezinnen om door uitkeringen in dagelijkse levensbehoeften te voorzien. De Nederlandse steun heeft echter niet effectief bijgedragen aan een grotere zelfredzaamheid en verbeterde sociale en economische perspectieven. Deze doelen raakten juist verder uit beeld, met name in Libanon. Dit kwam deels door negatieve ontwikkelingen buiten de invloed van Nederland, zoals politieke crises en economische achteruitgang, verergerd door de COVID-19-pandemie. Een andere oorzaak was dat de overheden van Libanon en Jordanië niet of nauwelijks bereid waren om vluchtelingen te integreren, terwijl dit een belangrijk uitgangspunt was van het Nederlandse beleid.
- Het is mogelijk dat de Nederlandse steun aan bescherming, onderwijs en werk invloed had op de aspiraties en het vermogen van vluchtelingen om door te migreren naar landen in Europa (waaronder Nederland). Echter, het bewijs voor deze relatie is zwak. De afwegingen die vluchtelingen maken zijn heel complex en afhankelijk van veel factoren. Daarnaast beschikken de meeste vluchtelingen in deze landen niet over het geld of de netwerken om door te reizen.
- Veel projecten hadden minder kans om bij te dragen aan de beleidsdoelen, bijvoorbeeld doordat zij onrealistische doelen stelden of onvoldoende aandacht hadden voor sociale, culturele of religieuze factoren. Wel toonde Nederland flexibiliteit om projecten aan te passen aan veranderende omstandigheden.
- De intentie om specifieke behoeften van vrouwen en meisjes mee te nemen in de projecten is onvoldoende geslaagd.
- Nederland verleende steun aan zowel vluchtelingen als de gastgemeenschappen. Bij de lokale bevolking bleef het beeld bestaan dat vluchtelingen meer profiteerden van buitenlandse hulp dan zijzelf.
- De coherentie van het beleid werd op verschillende manieren beperkt. De prioriteiten van internationale donoren, waaronder Nederland, sloten niet altijd aan op die van de opvanglanden. Afstemming tussen donorlanden was weinig gericht op het voorkomen van overlap of op het versterken van elkaars programma’s. Nederland bood bovendien hulp vanuit veel verschillende instrumenten, wat het moeilijk maakte om deze op elkaar aan te laten sluiten.
- a) De overgang van individuele projecten naar een groot partnerschap met internationale instellingen (Prospects) heeft het contractbeheer vereenvoudigd. Wel vergde dit partnerschap meer personele capaciteit dan voorzien. Daar werd later op ingespeeld. De samenwerking tussen ambassades en de beleidsafdeling op het ministerie is in de laatste jaren verbeterd.
b) Het Prospects-partnerschap brengt belangrijke humanitaire en ontwikkelingspartners bij elkaar. Dit stimuleerde informatie-uitwisseling tussen hen. Het blijft uitdagend om echt gezamenlijk te werk te gaan.
c) De ambitie om lokale organisaties meer sturing te geven op de programmering bleek lastig te realiseren, zeker door te werken met grote internationale organisaties. Deze gaven de gunstige voorwaarden die zij zelf genoten, zoals meerjarige en flexibele financiering, meestal niet door aan de lokale organisaties.
Aanbevelingen
Op basis van de bevindingen in deze evaluatie zijn vijf aanbevelingen voor het beleid geformuleerd. Deze aanbevelingen worden hieronder kort beschreven en voorzien van een praktische toelichting. Ze worden uitgebreid behandeld in het rapport.